Maria-Onbevlekte-Ontvangenis

De Onbevlekte Ontvangenis van Maria is een dogma van de Rooms-katholieke Kerk dat op 8 december met een hoogfeest gevierd wordt. Het dogma bevestigt de bijzondere status van Maria door vast te stellen dat zij ter wereld kwam zonder door de erfzonde te zijn belast.

Maria werd met een onbevlekte ziel ontvangen in de schoot van haar moeder. Op haar ziel werd door God reeds tevoren de zuiverende werking van de toekomstige verlossing door haar zoon Jezus Christus toegepast.

Het dogma werd op 8 december 1854 afgekondigd door paus Pius IX en zette onder Rooms-katholieken een nieuwe golf van Mariaverering in gang.

Omdat het dogma niet expliciet vermeld wordt in de bijbel, wordt het door de protestantse kerken afgewezen. Katholieken wijzen daarop dat er wel degelijk in de Bijbel een passage staat, waarin God zegt dat “niets dat onrein is de Tempel zal binnen gaan”. Het menselijk lichaam wordt in de Bijbel vaak genoemd als tempel van de Heilige Geest. Volgens deze zienswijze kan ook de Heilige Geest nergens komen of binnentreden waar onzuiverheid heerst. Aangezien Jezus Christus waarlijk God en waarlijk mens was, kon ook Hij pas incarneren als de plek van incarnatie ook zuiver was.

Het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis wordt vaak verward met een ander dogma: dat van Jezus’ geboorte uit een maagd. Het dogma van de maagdelijke geboorte zegt dat Maria maagd was voor, tijdens en na de geboorte van Jezus.

De oorsprong van dit geloof gaat terug op de Bijbel. In Lc. 1 lezen we het volgende: “De engel antwoordde: ‘De Heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.” De meest fundamentele waarheid die besloten ligt in dit dogma slaat op de maagdelijke ontvangenis van de Heilige Geest. Indien Christus niet maagdelijk ontvangen zou zijn, dan zou hij afstammen van twee menselijke ouders. Met de maagdelijkheid wordt in de kerk dus een fysieke integriteit bedoeld.

De maagdelijkheid wordt gezien als een teken voor het feit dat de Zoon van God, tweede persoon van de triniteit, de menselijke natuur heeft aangenomen. Ook wordt hier bevestigd dat het initiatief voor de menswording bij God ligt, en niet bij een man, een mens. Het geloof in de maagdelijkheid van Maria maakte reeds heel vroeg deel uit van de christelijke geloofsbelijdenis (tweede eeuw) en werd officieel bevestigd tijdens de concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381).